De toepassing van de fraudewet schiet in een aantal gevallen zijn doel voorbij. Dit antwoordt het college van B&W op vragen van GroenLinks. Het college constateert dat er inderdaad mensen zijn die weliswaar niet aan de inlichtingenplicht hebben voldaan, maar niet de intentie hadden om opzettelijk te frauderen. Daarnaast komt het soms ook voor dat mensen onjuist zijn geïnformeerd door de gemeente of dat de gemeente aangeleverde informatie zelf niet goed heeft verwerkt. De onvoorwaardelijke toepassing van de fraudewet leidt in deze gevallen tot het opleggen van boetes die disproportioneel zijn, geeft het college toe.

Begin december verscheen een rapport van ombudsman Frank van Dooren waarin vernietigend werd uitgehaald naar de perverse effecten van de fraudewet.  Daar bovenop kwam de recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat overheidsorganen bij het opleggen van een bestuurlijke boete een betere toets op het evenredigheidsbeginsel moeten toepassen. Beter moeten kijken naar de omstandigheden dus.  B&W  zien in de uitspraak van de CRvB een middel om meer gebruik te maken van de mogelijkheid om de boete te matigen en hebben hun medewerkers geadviseerd om in onduidelijke situaties de klant het voordeel van de twijfel te geven.

GroenLinks raadslid Kris van der Veen heeft  in de bezwaarschriftencommissie sociale zaken en werk al vaak schrijnende situaties meegemaakt. Van der Veen: “Fraude is het opzettelijk opgeven van een onjuiste voorstelling van zaken om daar voordeel uit te halen. In de fraudewet was die opzet en de intentie om voordeel te hebben verdwenen. De uitspraak van het CRvB heeft dat nu gerepareerd en het college heeft beloofd meer maatwerk te hanteren bij het opleggen van een boete. Uiteraard blijf ik de vinger zorgvuldig aan de pols houden.”